Beeldtaal
Keer op keer stuit ik op het onvermogen om te omschrijven hoe rouwen voor mij voelt. Ik kan geen woorden vinden voor het meisje dat lamsloeg toen ze hoorde dat haar moeder niet beter zou worden. Ik kan geen woorden vinden voor dat wat er in mij stierf aan de rand van mijn moeders graf. Geen woorden voor de shock, voor het dichtbij meemaken van mijn moeders ziekteproces, enz. Ik vind het makkelijker om de rouw te beschrijven aan de hand van een beeld (Zoals dat beeld van het zwembad). Zo vond ik pas ook een beeld voor de verandering die ik merk in mijn rouwproces.
Het begon bij mij als een brandend vuur waardoor ik bijna verteerde. Groots was dat vuur. Letterlijk stak het iets ter hoogte van mijn hart. Misselijk maakte dat vuur me, beroerd, moe. Alsof iemand je met een grote bijl een klap heeft bezorgd.
Toen verspreidde het vuur zich langzamerhand. Naar andere delen van mijn lichaam. Andere delen van mijn leven. En nu zit het in alles.
Het vuur is dan wel niet meer groots en opgepropt tot één grote vlam. Het is uiteengespat in vonken. Die vonken doordringen alle onderdelen van mijn leven. Het verdriet is geniepiger aanwezig dan in het begin. Eerst kon je het vuur horen knetteren. Nu maskeert het vuur zich. En daardoor denk je weer je leven zo goed als kwaad op te kunnen pakken maar voor je het weet, raak je in de knoop. Je kan je bijvoorbeeld niet meer zo concentreren als voorheen. En ziedaar: een vermomming van de rouw.
Eerlijk? Die vonken vind ik persoonlijk heftiger dan de grote steekvlam. Want dat eerste verdriet verbond me nog sterk met mijn moeder. En iedereen zag dat vuur laaien, iedereen toonde begrip dat ik er haast door werd verteerd. Nu lijkt het misschien beter met mij te gaan, maar wat ze niet weten is dat de rouw nog even erg voelt. Ze zien de overgebleven vonken, maar ze weten niet dat die ten diepste nog net zo verterend zijn als eerst.