De rouwclub #2
Het is vaker gebeurd. Er stierven vaker moeders van studenten en dus ben ik niet alleen (al lijkt dat soms wel zo omdat ik simpelweg (bijna) geen lotgenoten ken). Ik vind het dus heerlijk om boeken te lezen van meiden die ook ergens rond hun twintigste een ouder verloren. Het helpt me. Want: mooie woorden lezen is fijn. Mooie herkenbare woorden lezen is nog fijner. En mooie herkenbare hoopvolle woorden lezen is het allerfijnst. Dus hier op de blog zal ik ook soms wat boekstukjes delen onder de titel 'de rouwclub'. Boekstukjes waar ik mezelf in herken.
Uit: 'Je bent jong en je rouwt wat' - Lisanne van Sadelhoff
(Trouwens, dit boek he. Mijn steun en toeverlaat is het geworden. Of nou ja. Overdrijven is een vak. Maar ik vind het een móói boek. Lisanne bespreekt in elk hoofdstuk een cliché waarmee veel mensen aan komen zetten in het rouwproces. Sommige cliché's waren waarheid. Sommige niet.)
Over het cliché: 'Wees dankbaar voor wat je wél hebt gehad'
"Maar herinneringen lieten me voelen wat ik was kwijtgeraakt. Met een herinnering kon ik niet arm in arm door de stad lopen. Een herinnering kon me niet vertellen of dat rokje leuk is of mijn benen nog korter doet lijken. Met een herinnering kun je niet lunchen in de zon, of koffiedrinken in een warm café, een herinnering kun je niet bellen als er paniek is, die kan je geen kus geven voor je negenentwintigste verjaardag, je dertigste, eenendertigste, vijftigste, vijfenvijftigste, zestigste. "
Over het cliché: 'Heel veel sterkte':
"Ik denk nu, terugblikkend, dat men elkaar in nare situaties sterk wíl zien. Niets is pijnlijker en niets maakt machtelozer dan andermans pijn. Misschien was dat ook de reden dat ik mijn tranen alleen durfde te beschrijven aan mijn vrienden via het veilige, afstandelijke WhatsApp. Rouwen anno nu: typen dat je je ellendig voelt in plaats van het laten zien. Hartjes terugkrijgen in plaats van een echte arm om je schouder. Afstandelijk, en juist daarom vond ik het heerlijk. Ik kon mijn vriendinnen vertellen dat het niet goed ging, ik kon steun krijgen, maar ik hoefde ze niet in de ogen te kijken. Ik hoefde me niet kwetsbaar op te stellen en zij hoefden niet naar een houding te zoeken. (...) Thuis liet ik me in die eerste moederloze weken - in die periode spreek je nog van 'weken' - geregeld op de vloer zakken. Dan zat ik een kwartier lang voor me uit te staren. Lamgeslagen. Nu kan ik het een naam geven. Ik noem het functioneel instorten. Geen sterkte, alleen maar zwakte. Om daarna weer sterk te kunnen zijn. "