HET GROTE CADEAU
Ik ben er weer. De zon brandt en er ligt een blauw kleed op het gras. Er is kinderclub, betekent dat. Ik kijk om me heen. Hondendrollen. Een stralende zon. Dezelfde buurt. Dezelfde huizen.
Ik denk aan haar felblauwe ogen die me minachtend aan hadden gekeken. Aan dichtslaande deuren. Gebalde vuisten. En onbewogen harten.
Oh ja, dat weet ik allemaal nog zo goed. De vorige keer dat ik hier in Zuid-Limburg was, hadden veel mensen geen behoefte aan onze komst. Laat staan aan een Bijbel. Of aan een God.
En vandaag? Hoe zal het vandaag gaan?
Een jongen rent voorbij. "Allee, wat is hier aan de hand?" Hij hoort over de kinderclub en stopt, komt langzaam wat dichterbij. Op het kleed gaat hij voorzichtig zitten. Ralf heet hij, en hij is dol op gamen vertelt hij.
Er komen nog enkele andere kinderen bij. Dan kunnen we beginnen. We draaien het vaste programma. De tijd vliegt voorbij.
Aan het eind haalt één van de jufs een grote tas tevoorschijn. "Voordat jullie weggaan, willen we jullie nog iets geven. Een Bijbel!"
Ik kijk naar Ralf. Zijn mond valt open. "Wauw, en ik had er nog geen hè!"
Als hij het Boek in handen krijgt, zie ik hoe zijn ogen beginnen te stralen. Hij bladert door de Bijbel heen. "Er staan wel honderd verhalen in! Ammai", fluistert hij zacht, terwijl hij voorzichtig aait over de kaft. Ik glimlach.
Er kruipt een meisje tegen me aan. "Ik wil ook zo graag een Bijbel", fluistert ze. "Is er misschien nog eentje over voor mij?" Wéér glimlach ik. "Natuurlijk. Ook voor jou is er één", fuister ik haar toe.
's Avonds laat kom ik thuis. Ik plof neer op mijn bed en kijk naar mijn eigen Bijbel, die ergens in mijn kast tussen andere boeken staat ingepropt.
Misschien moet ik hem wat vaker opendoen, schiet het door me heen. En misschien ook wat vaker met stralende ogen gaan lezen, in plaats van met half-slapende ogen..
Ja, misschien moet ik meer gaan worden als die lieve, kostbare kinderen van vandaag. Zij ontvingen de Bijbel als een megagroot cadeau en konden niet wachten om eruit te gaan lezen.
Die nacht droom ik van deuren en kinderharten die op een kiertje zijn gaan staan. En van een Koning die popelt om naar binnen te gaan.
