DE DINGEN DIE IK NIET BEGREEP
Er staat een rollator in onze gang. Elke keer als ik hem zie, schud ik mijn hoofd. Die rollator daar, dat voelt vreemd. Hij staat er voor mijn moeder. Voor als ze ooit misschien weer lopen kan. Een beetje. Mijn moeder had kanker. Of heeft kanker, moet ik misschien wel zeggen. Want iemand zei pas tegen me dat kanker nooit meer weggaat. Je draagt het je leven lang met je mee. Het zat in haar been. Het maakte zich van haar meester, het liet haar been groeien en breken.
Verdriet hoort bij het leven, dat wist ik wel. Iemand sterft. Iemand wordt ziek. Of krijgt een gehandicapt kind. Lijden overkomt ieder mens. Maar ik wist niet dat je je zo raar kan voelen als verdriet je leven overneemt. Zo raar leeg.
Want ik weet niet wat ik voelde, toen ik de boodschap hoorde. Ik weet niet wat ik voelde toen ik hoorde dat ze gilde van de pijn - zij, mijn sterke moeder die pijn altijd in stilte verdroeg. Ik weet niet wat ik voelde toen ik haar zag liggen in het ziekenhuisbed, zo oud ineens en zo vervallen, met een gezicht wit als een doek. Ik voelde misschien wel niets.
Nood leert bidden. Een bekende uitspraak. Maar ineens was daar de leegte. De stilte naar Boven. Mijn woorden waren op. Terwijl ik met alles wat in me was wilde dat mama zou genezen, zou overleven. Misschien kan je niet bidden en toch bidden. Dat is wat ik heb gedaan.
Bij vlagen voelde ik toch dingen. Dat ik opeens huilen wilde. Of juist van boosheid schreeuwen. Dat ik weggekropen in bed wilde blijven liggen om maar niet teveel te denken. En soms dacht ik ineens: 'shit. Ik ben bang. Ik wil haar niet kwijt. God, alstublieft. Doe iets.' Ik voelde gemis. Dat ook. Ik miste mijn moeder om me heen - haar geur, haar lach, haar looppas, haar zorgen, haar luisterend oor. Gewoon, haar zijn.
Precies toen mijn moeder haar dieptepunt bereikte, startte ik met mijn eerste baan. Ik stond twee dagen voor de klas en dat is misschien wel het zwaarste wat ik ooit heb gedaan: lesgeven terwijl mijn moeder vocht en ergens in een ziekenhuis morfine kreeg zodat ze niet verging. Soms voelde ik het even angstig in mijn keel en bij het ademen - maar ik moest mezelf beheersen en me focussen op de leerlingen.
Inmiddels is mijn moeder weer thuis. De kanker is uit haar been gehaald. Het was veel, zei de arts. Haar hele bovenbeen zat er vol van. En ja, ik ben dankbaar! Dat het weg is nu. Maar nog is het naar. Het ziekenhuisbed in onze woonkamer. Haar bleke, ingevallen wangen. En dat de rollen zijn omgekeerd. Alsof wij zorgende moeders zijn en zij het hulpbehoevende kind.
's Ochtends, als ik naar beneden sluip om mijn boterhammen te smeren, bots ik vaak slaapdronken tegen de rollator aan. Die zal nog wel een tijdje in de gang blijven staan, vermoed ik. Het lijkt me gek om mijn moeder daarachter te zien lopen. Maar aan de andere kant zou ik niets liever willen zien dan dat. Dat ik beneden kom en dat ze me tegemoet komt lopen achter dat ding, de zon glanzend in haar krullen. Ik zou een vreugdedansje doen, een gat in de lucht springen, wat dan ook. Die dag zal het feest zijn. En tot die dag leren we hopen.