Rouwgedicht #4
Mama werd op een woensdag begraven. Ik ben nog nooit in mijn leven zo zenuwachtig geweest als op die dag. Bij elke stap die ons dichter naar het gat in de grond bracht, werden mijn benen weker. Het was warm. En druk. De rij achter de baar bestond uit honderden mensen.
Eén van die mensen vroeg een paar weken na de begrafenis aan mijn zus of ik soms een kalmeringstablet had ingenomen tijdens de begrafenis? Omdat ik zo zen leek. Dat ik in een waas daar stond en liep moet ik beamen. Maar nee meneer, het was geen kalmeringstablet. Het was de shock.
Op de liturgie van de rouwdienst stond een gedicht van mij afgedrukt. Het was één van de gedichten die ik in de eerste rouwweek schreef:
Waar is ze nou gebleven, mijn allerliefste mam?
Ze heeft haar laatste adem uitgeblazen
Ik sta stil bij het bed- verlamd
Wordt ze op dit moment in Jezus' armen thuis gedragen?
Waar is ze nou gebleven, mijn allerliefste mam?
Ze is de laatste tijd zo broos geworden
Haar lichaam brokkelde heel langzaam af
Ze was als gras aan het verdorren
Mijn lieve mam, waar is ze nu gebleven?
Wie kan me sussen zoals zij dat deed?
Wie zal me leren om weer door te leven?
Ik wil niet dat ik haar vergeet
Maar ik weet ook: verdwijnen zal mijn moeder niet
Ze is nu in de hemel, en daar zijn geen tranen
Ze wordt door Jezus daar bemind
Op mij heeft ze haar vingerafdruk nagelaten
Ik denk aan de psalmen waar mama zo van heeft gehouden
Ik weet dat God me nooit verlaat
Want mama leerde: wie op Hem vertrouwen
Die worden niet beschaamd gemaakt