Stilte
Waar ik niet aan kan wennen, waar ik nooit aan wennen wil, is de stilte. De stilte als ik 's morgens vroeg uit bed kom. De stilte als ik de trap afloop. De stilte als ik mijn ontbijtje klaarmaak. De stilte als ik na een werkdag thuis kom. De stilte onder het eten en het koffiedrinken. Ik besef nu pas, nu ik filmpjes van mijn moeder terugkijk, hoeveel mijn moeder altijd praatte. Ze dacht gewoon hardop na ofzo. Alles wat ze voelde of zag, sprak ze uit. Ik had dat vroeger niet door. Nu besef ik het: mama maakte het zó juist gezellig bij ons thuis. Want het was nooit stil.
Vroeger woonden we met z'n tienen thuis. Onder het eten praatte iedereen honderduit. Als ik mijn ogen sluit, weet ik nog hoe het was. Beneden speelde iemand orgel en boven speelde iemand dwarsfluit, terwijl onder de douche uit volle borst een lied gezongen werd. Het was een feest om veel zussen te hebben! We deden elkaars haren, bespraken de jongens op wie we verliefd waren, en onder het eten deden we grappige leraren na. De keerzijde van zoveel meiden bij elkaar was (drie keer raden) dat er bijna altijd wel iemand ongesteld was (en daardoor ziek of chagrijnig). Maar... we kochten in alle liefde zakken chips voor elkaar en maakten warme kruiken klaar. Dat laatste deed dan eigenlijk alleen mijn moeder.
Ons huis stond dus bol van het leven. Hoe anders is dat nu. Het is stil om me heen. Gek. Vroeger was ik een beetje bang voor de stilte. Misschien omdat ik gewoon nooit echt helemaal alleen was. Nog steeds heb ik het liefst geluiden om me heen. Geneurie. Geschater. Gesprekken die op gang gehouden worden. Maar nu ik meestal in stilte ben gehuld, maakt zij me niet meer bang. Een deel van mij is haar op prijs gaan stellen. Dat deel is ook gaan houden van mensen die zwijgzaam kunnen zijn. Een ander deel van mij, een ander gróót deel van mij, heeft de angst voor stilte ingeruild voor afkeer.