IK HAAT DE ZEE
Ik haat de zee, zeg je
En dromen durf ik niet
Want dan hoor ik de bommen weer
En proef ik het verdriet
Voel ik de doodsangst, hoor ik het gegil
Ik wil
Vergeten hoe het was
Vergeten wat ik had
We schreeuwden om een wonder
Maar alles bleef zo kil
Zo donker
De hemel hield zich stil
De zee haat ik nog steeds, zeg je,
Ze zinken er
Verdrinken en
Vergaan
Ik kijk je aan
Ik lees het in je ogen
Jij bent kapotgeschoten
Mijn hart breekt
Breekt voor je open
---------
Ze zei het op een zonnige clubmorgen in de zomer. "Het is mooi weer Joef." Ik knikte. "Ga je nog iets leuks doen in de vakantie?" Vroeg ik. "Misschien ga ik logeren", zei ze. "Mijn vriendin woont in Scheveningen." "Leuk, dan kan je naar de zee", antwoordde ik lachend. Als door de bliksem getroffen, keek ze me aan. Haar ogen vlamden ineens. "Ik haat de zee", zei ze. Toen draaide ze zich om en was het gesprek over.
Later hoorde ik dat de boot waarin ze zat, propvol gezeten had. Dat zij bijna overboord was gevallen. En dat haar vader toen uit pure paniek zijn schoen uit had gedaan en de schoenveters om haar heen gebonden had. Zo, bungelend aan een schoenveter tussen wal en schip, was ze gespaard gebleven.
Ik haat de zee, ik hoor het haar nog zeggen. Ik weet niet hoe het nu met haar gaat. Of waar ze nu woont. Maar ik hoop stiekem dat ze ver weg van de golven een thuis gevonden heeft.